heemkunde in de buurt van La Calestienne

Het Ecomusée de la région du Viroin, op 13 km van La Calestienne, werd ondergebracht in de kasteelhoeve van Treignes. Deze lokale afdeling van de ULB verricht onderzoek naar negentiende-eeuwse rurale technologieën, en haar museale collecties i.v.m. (o.a.) de hout- en lederbewerking, de ijzer- en de steenindustrie, en machines in de landbouw zijn zeker een bezoek waard. 
De vereniging Les Plus Beaux Villages de la Wallonie of "De mooiste dorpen van Wallonië" tracht het lokale karakter van een aantal dorpen te behouden en stimuleert de revalorisatie, zoals hier Vierves, Fagnolle, Lompret en Soulme.
  Bij de samenvloeiing van de Eau Noire en de Eau Blanche tot Viroin, op 2 km van La Calestienne, overleeft nog steeds  een mooi staaltje industriële archeologie: de leerlooierij Houben.  
Bijna elk dorp van de kalkstreek beschikte tot aan het begin van de twintigste eeuw over zijn eigen kalkoven(s), waarvan er nog minstens een vijftigtal overblijfselen bewaard gebleven zijn in het zuidelijke deel van de Entre-Sambre-et-Meuse. (Bijna) niemand schenkt er aandacht aan en ze staan dikwijls gewoon in een weide of langs de straat, dus zijn ze vrij te bezichtigen.
Het Musée de Cerfontaine op 18 km van La Calestienne, is een schoolvoorbeeld van hoe musea ontstonden tijdens de twintigste eeuw: een zeer diverse verzameling van alle mogelijke objecten uit de gemeente, ingericht in het afgedankte treinstation.
De Tour Salamandre in Beaumont, op 40 km van La Calestienne, zou ik ook durven te klasseren bij de écht lokale musea: een zeer diverse verzameling objecten, bijeen gebracht in de bijna dertig meter hoge woontoren: documenten in verband met de vroegste geschiedenis van Beaumont, zijn woontoren en vestingmuren, reproducties van miniaturen van Charles de Croÿ; het verblijf van Napoleon wordt in herinnering gebracht, ... Bovenop de toren kan je genieten van een prachtig panoramisch uitzicht.
  Een nog specifieker lokaal museum vind je in Senzeilles, op 16 km van La Calestienne: in een kamertje vind je het enige object van dit museum, het Astronomisch uurwerk van Lucien Charloteaux, gebouwd rond de voorlaatste eeuwwisseling. Een houten bouwwerk met een hele reeks wijzertjes die seconden, minuten, uren, dagen, weken, maanden, jaren, eeuwen enzovoort aangeeft, prijkt als een soort Zimmertoren in het klein in wat ooit de leefkamer was.
  Het Glasmuseum van Trelon, op 35 km van La Calestienne, werd ingericht in de gebouwen van een glasfabriek waar vanaf 1823 flessen en vanaf 1914 allerhande flacons werden gemaakt, maar die in 1977 haar deuren sloot. Een prachtige negentiende-eeuwse ronde oven  vormt het centrale pronkstuk van de collecties. 's Namiddags worden de rondleidingen in dit museum afgesloten met een demonstratie glasblazen.
Tot nu toe heb ik in het zuidelijke deel van de Entre-Sambre-et-Meuse een vijfhonderdtal grenspalen geïnventariseerd: van banale kleine betonnen paaltjes, kalkstenen kleinoden zonder opschrift tot niet te tillen massieve kalksteenblokken met mooie wapenschilden en anderhalve meter hoge T-vormige grenspalen die de doorgang voor voertuigen moesten beletten. Al deze grenspalen staan logischerwijze op een grens maar niet noodzakelijk op de Frans-Belgische grens; ze staan niet in musea of dergelijke en ze kunnen dus permanent en gratis bekeken worden.
  De Espace Arthur Masson in Treignes, op 12 km van La Calestienne, is een spektakelparcours dat je via elf driedimensionale decors en Waalse dialogen uit het werk van Arthur Masson (die worden vertaald) een idee proberen te geven van het landelijke leven tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw.
  Het Metallurgiemuseum van Bogny, op 50 km van La Calestienne,  werd ingericht in een oud nagelatelier waarin de originele smederij met een door een hond aangedreven blaasbalg bewaard gebleven is. Het is een exponent van de ooit wijd verbreide ijzerindustrie in de zowel Belgische als Franse Ardennen.
De coron van Najauge
 

In Najauge, een deel van Mazée (Viroinval) staat er een reeks woningen met dertien opvallende, allemaal verschillende voorgevels die toch een samenhangend geheel vormen: de “coron van Najauge”,  een exponent van de sociale woningbouw op privé-initiatief van industriëlen, hier geassocieerd met de hoogbloei van de ijzerindustrie van Vireux, net over de Franse grens.

Vanuit de parrallelstraat, de huidige Ernest Jacotstraat, bekeken zie je wat een “coron” eigenlijk is: een aaneengesloten rij identieke woningen, hier in Najauge twee aan twee elkaars spiegelbeeld, waardoor kosten werden bespaard door (dunne) gemeenschappelijke muren en schoorsteenblokken.

De meest typische ”corons” bestaan inderdaad uit een soms meer dan honderd meter lange reeks identieke kleine woningen, zoals die van de Rue de Wasmes en de Rue Sainte-Louise bij de steenkoolmijn van Grand-Hornu (1810-1830) bij Mons, en  de Rue du Couchant en du Levant van Bois-du-Luc (1836) in Houdaing-Aimeries in de buurt van La Louvière.

De “coron van Najauge” werd op een smalle strook langs de bestaande weg tussen Treignes en Vireux gebouwd, tegen een helling aan waardoor er vanuit de gelijkvloerse verdieping maar een beperkt uitzicht is naar de tuin. Niet alleen zijn de scheidingsmuren gemeenschappelijk en nogal dun, maar ook de draagbalken voor het dak hadden iets zwaarder mogen zijn; binnen werden bakstenen op hun smalste kant geplaatst voor een binnenmuur, waterreservoirs en  -afvoeren waren ook twee aan twee gemeenschappelijk. Toch kunnen deze woningen beschouwd worden als “habitation à bon marché, confortable pour l’époque” (goedkope woningen, comfortabel voor hun tijd).

Ze boden heel wat meer comfort dan hun voorgangers, de negentiende-eeuwse stadse “gangen”. Die waren eerst in Engeland en dan in België (vóór Frankrijk en Duitsland) ontstaan als gevolg van de industriële revolutie. Fabrieken die toen in steden waren gegroeid creëerden een massale plattelandsvlucht en fabriekseigenaars bouwden in de buurt van hun ondernemingen woningen om hun personeel te huisvesten. In de steden was enkel het bouwen langs de straten gereglementeerd, niet de oppervlakten binnen woonblokken. Eén soort ondernemers maakte daar dankbaar gebruik van en vulde de open ruimten binnen stratenblokken op met zoveel mogelijk arbeiderswoningen: de stedelijke gangen. Meestal waren die woningen te klein waarvoor ze moesten dienen, was er enkel precair sanitair, zowel wat de wateraanvoer als -afvoer betreft waardoor de plaatselijke waterputten vervuild werden met het afvalwater uit dezelfde buurt.

De industriële revolutie leidde ook tot meer transportmogelijkheden; steden raakten overvol en werden almaar ongezonder. Fabriekseigenaars zochten andere mogelijkheden en vonden die in de verplaatsing van hun fabrieken van de steden naar meer landelijke gebieden. De stadskernen werden gesaneerd en fabriekseigenaars verzekerden zich van voldoende werkkrachten door te voorzien in voldoende woningen die gezonder waren dan de negentiende-eeuwse gangen in de buurt van hun ondernemingen.

Net zoals met de stadsgangen maakten de ondernemers bij de aanleg van corons gebruik van alle mogelijkheden die de wet hen bood. Voor de bouw van hun fabrieken en bijhorende sociale woningen maakten ze ditmaal gebruik van de niet-uniforme wetgeving van verschillende overheden. Zo speelde Arthur Brancart in Fauquez (in de buurt van het hellend vlak van Ronquières) drie gemeenten(Virginal-Samme, Haut-Ittre en Ronquières), gespreid over twee provincies ((Waals-)Brabant en Henegouwen) tegen elkaar uit voor zijn marbrietfabriek met bijhorende arbeiderswoningen. In Najauge konden de metallurgiebazen zelfs gebruik maken van de verschillende wetgeving in Frankrijk en België.

In vergelijking met de klassieke corons  hebben de huizen van Najauge echter wel hogere plafonds waardoor er wat meer ruimtegevoel werd gecreëerd, een extra verdieping met een kamer en zolder waardoor er ook echt wat meer plaats is, een voortuin als sociale ontmoetingsplaats, een tuin achteraan waar groenten konden worden gekweekt, en een kleine berging bij de tuin. Ze steken dan ook uit boven de traditionele onafgebroken werkmanswoningen in de buurt van fabrieken. Vooral de dertien verschillende voorgevels van deze reeks huizen maakt dat een kazerne-achtig uiterlijk zoals bij het negentiende-eeuwse Bois-du-Luc en Le Grand Hornu werd vermeden.

Voor het ontwerp van deze reeks woningen werd een beroep gedaan op architect Edouard Frankinet. Een Waalse architect die zijn loopbaan was begonnen in Brussel met het ontwerpen van zijn eigen woning en atelier in de Kruisdagenlaan 21 in Sint-Lambrechts-Woluwe en een aantal andere herenhuizen, duidelijk geïnspireerd door de art-nouveau. Naar aanleiding van zijn huwelijk met Léonie Herman was Frankinet definitief verhuisd naar Dinant waar zijn woning in de Rue Daoust  53 ook heel wat art-nouveau-kenmerken vertoont.

De voorgevels van de coron van Najauge vertonen een verscheidenheid aan bouwmaterialen: afwisselend werd er kalksteen van de Calestienne, kwartsiet van de Ardennen en baksteen gebruikt, voor de daken dakpannen, leisteen van Fumay en zink.

Opvallend is ook dat vele huizen van de Najauge-reeks die Frankinet ontwierp voorzien zijn van decoratieve elementen van Paul Cauchie. Beide mannen hebben elkaar waarschijnlijk in Brussel leren kennen, waar de familie Cauchie woonde en waar de vader van Edouard Frankinet een bloeiend bedrijf voor de productie van vaten voor de wolindustrie had (J. Vanderperren in M&L 1983 nr.6).

Voor zijn eerste werk, zijn eigen woning en atelier in de Kruisdagenlaan 21 in Sint-Lambrechts-Woluwe, daterend van 1904, had Frankinet al een beroep gedaan op Paul Cauchie. De sgraffiti onder de kroonlijst daar zijn van Cauchie, en ook de pauwen-glasramen in de voordeur zijn hoogstwaarschijnlijk van dezelfde auteur (Vanderperren in M&L 1983 nr.6).

Het nu als Cauchie-huis in Etterbeekbekend staande woning van Paul Cauchie is mogelijk een combinatie van het architectenwerk van Frankinet en een overvloed aan decoratieve elementen van de hand van Cauchie.
Kort na de verhuis van Frankinet van Brussel naar Dinant deed Frankinet opnieuw een beroep op Paul Cauchie voor de decoratie op de voorgevel van zijn nieuwe woonhuis in de Rue Daoust 53. Ook andere gebouwen zoals dat op Boulevard Sasserath 33 langs de Maas in Dinant werden ontworpen door Edouard Frankinet en voorzien van sgraffiti van Paul Cauchie. Paul Frankinet, architect en zoon van, geciteerd door Vanderperren, schreef in 1983 “Door dit contact ontstond tussen beiden een vriendschapsband en een samenwerking voor jaren”. “De families Frankinet en Cauchie gingen bij elkaar op bezoek”. Deze levenslange vriendschap tussen beide mannen heeft er voor gezorgd dat ook acht van de dertien gevels van de “coron van Najauge” voorzien werden van sgraffiti van de hand van Paul Cauchie.

Het zijn decoratieve elementen waarvoor schematische tekeningen in natte cement worden getrokken: tekeningen die doen denken aan de “klare lijn-“ techniek van stripverhalen. Dikwijls zijn ze eenkleurig zoals in Najauge, of gemaakt met een beperkt aantal kleuren. Sgraffiti, die hier meestal dateren van voor de Eerste Wereldoorlog, zijn schematische weergaven van vooral vrouwenfiguren, fruit en bloemen maar anderzijds ook afbeeldingen die verband houden met de beroepsbezigheden van de bouwheren of -bedrijven, zoals in Najauge waar ze gerelateerd zijn aan de ijzerindustrie in Vireux, net over de grens: zware hamers en tangen, raderen en kettingen, en vuur. Op de voorgevel van het nummer 38 staat het bouwjaar 1910 vermeld en wordt de fabriek schematisch voorgesteld.

Een honderdtal meter verder, net over de Franse grens, is er de “cité du Maroc”: een stadium verder in de sociale woningbouw. Hier werden de woningen twee aan twee maar vrijstaand gebouwd, met telkens een andere architectuur waardoor dit geheel doet denken aan een tuinwijk.

 

 

"La Calestienne"
Rue Saint Roch, 111 B-5670 Nismes Belgium
GSM: +32/494.355.705. WWW.lacalestienne.be   E-mail:
LaCalestienneNismes@gmail.com
IBAN BE66-86370490-1743

©Chris Vanbeveren 2024