De coron van Najauge
In Najauge, een deel van
Mazée (Viroinval) staat er een reeks woningen met dertien opvallende,
allemaal verschillende voorgevels die toch een samenhangend geheel
vormen: de “coron van Najauge”, een exponent van de sociale woningbouw
op privé-initiatief van industriëlen, hier geassocieerd met de hoogbloei
van de ijzerindustrie van Vireux, net over de Franse grens.
Vanuit de parrallelstraat,
de huidige Ernest Jacotstraat, bekeken zie je wat een “coron” eigenlijk
is: een aaneengesloten rij identieke woningen, hier in Najauge twee aan
twee elkaars spiegelbeeld, waardoor kosten werden bespaard door (dunne)
gemeenschappelijke muren en schoorsteenblokken.
De meest typische ”corons”
bestaan inderdaad uit een soms meer dan honderd meter lange reeks
identieke kleine woningen, zoals die van de Rue de Wasmes en de Rue
Sainte-Louise bij de steenkoolmijn van Grand-Hornu (1810-1830) bij Mons,
en de Rue du Couchant en du Levant van Bois-du-Luc (1836) in
Houdaing-Aimeries in de buurt van La Louvière.
De “coron van Najauge” werd
op een smalle strook langs de bestaande weg tussen Treignes en Vireux
gebouwd, tegen een helling aan waardoor er vanuit de gelijkvloerse
verdieping maar een beperkt uitzicht is naar de tuin. Niet alleen zijn
de scheidingsmuren gemeenschappelijk en nogal dun, maar ook de
draagbalken voor het dak hadden iets zwaarder mogen zijn; binnen werden
bakstenen op hun smalste kant geplaatst voor een binnenmuur,
waterreservoirs en -afvoeren waren ook twee aan twee gemeenschappelijk.
Toch kunnen deze woningen beschouwd worden als “habitation à bon
marché, confortable pour l’époque” (goedkope woningen, comfortabel
voor hun tijd).
Ze boden heel wat meer
comfort dan hun voorgangers, de negentiende-eeuwse stadse “gangen”. Die
waren eerst in Engeland en dan in België (vóór Frankrijk en Duitsland)
ontstaan als gevolg van de industriële revolutie. Fabrieken die toen in
steden waren gegroeid creëerden een massale plattelandsvlucht en
fabriekseigenaars bouwden in de buurt van hun ondernemingen woningen om
hun personeel te huisvesten. In de steden was enkel het bouwen langs de
straten gereglementeerd, niet de oppervlakten binnen woonblokken. Eén
soort ondernemers maakte daar dankbaar gebruik van en vulde de open
ruimten binnen stratenblokken op met zoveel mogelijk arbeiderswoningen:
de stedelijke gangen. Meestal waren die woningen te klein waarvoor ze
moesten dienen, was er enkel precair sanitair, zowel wat de wateraanvoer
als -afvoer betreft waardoor de plaatselijke waterputten vervuild werden
met het afvalwater uit dezelfde buurt.
De industriële revolutie
leidde ook tot meer transportmogelijkheden; steden raakten overvol en
werden almaar ongezonder. Fabriekseigenaars zochten andere mogelijkheden
en vonden die in de verplaatsing van hun fabrieken van de steden naar
meer landelijke gebieden. De stadskernen werden gesaneerd en
fabriekseigenaars verzekerden zich van voldoende werkkrachten door te
voorzien in voldoende woningen die gezonder waren dan de
negentiende-eeuwse gangen in de buurt van hun ondernemingen.
Net zoals met de
stadsgangen maakten de ondernemers bij de aanleg van corons gebruik van
alle mogelijkheden die de wet hen bood. Voor de bouw van hun fabrieken
en bijhorende sociale woningen maakten ze ditmaal gebruik van de
niet-uniforme wetgeving van verschillende overheden. Zo speelde Arthur
Brancart in Fauquez (in de buurt van het hellend vlak van Ronquières)
drie gemeenten(Virginal-Samme, Haut-Ittre en Ronquières), gespreid over
twee provincies ((Waals-)Brabant en Henegouwen) tegen elkaar uit voor
zijn marbrietfabriek met bijhorende arbeiderswoningen. In Najauge konden
de metallurgiebazen zelfs gebruik maken van de verschillende wetgeving
in Frankrijk en België.
In vergelijking met de
klassieke corons hebben de huizen van Najauge echter wel hogere
plafonds waardoor er wat meer ruimtegevoel werd gecreëerd, een extra
verdieping met een kamer en zolder waardoor er ook echt wat meer plaats
is, een voortuin als sociale ontmoetingsplaats, een tuin achteraan waar
groenten konden worden gekweekt, en een kleine berging bij de tuin. Ze
steken dan ook uit boven de traditionele onafgebroken werkmanswoningen
in de buurt van fabrieken. Vooral de dertien verschillende voorgevels
van deze reeks huizen maakt dat een kazerne-achtig uiterlijk zoals bij
het negentiende-eeuwse Bois-du-Luc en Le Grand Hornu werd vermeden.
Voor het ontwerp van deze
reeks woningen werd een beroep gedaan op architect Edouard Frankinet.
Een Waalse architect die zijn loopbaan was begonnen in Brussel met het
ontwerpen van zijn eigen woning en atelier in de Kruisdagenlaan 21 in
Sint-Lambrechts-Woluwe en een aantal andere herenhuizen, duidelijk
geïnspireerd door de art-nouveau. Naar aanleiding van zijn huwelijk met
Léonie Herman was Frankinet definitief verhuisd naar Dinant waar zijn
woning in de Rue Daoust 53 ook heel wat art-nouveau-kenmerken vertoont.
De voorgevels van de coron
van Najauge vertonen een verscheidenheid aan bouwmaterialen: afwisselend
werd er kalksteen van de Calestienne, kwartsiet van de Ardennen en
baksteen gebruikt, voor de daken dakpannen, leisteen van Fumay en zink.
Opvallend is ook dat vele
huizen van de Najauge-reeks die Frankinet ontwierp voorzien zijn van
decoratieve elementen van Paul Cauchie. Beide mannen hebben elkaar
waarschijnlijk in Brussel leren kennen, waar de familie Cauchie woonde
en waar de vader van Edouard Frankinet een bloeiend bedrijf voor de
productie van vaten voor de wolindustrie had (J. Vanderperren in M&L
1983 nr.6).
Voor zijn eerste werk, zijn
eigen woning en atelier in de Kruisdagenlaan 21 in
Sint-Lambrechts-Woluwe, daterend van 1904, had Frankinet al een beroep
gedaan op Paul Cauchie. De sgraffiti onder de kroonlijst daar zijn van
Cauchie, en ook de pauwen-glasramen in de voordeur zijn
hoogstwaarschijnlijk van dezelfde auteur (Vanderperren in M&L 1983
nr.6).
Het nu als Cauchie-huis in
Etterbeekbekend staande woning van Paul Cauchie is mogelijk een
combinatie van het architectenwerk van Frankinet en een overvloed aan
decoratieve elementen van de hand van Cauchie.
Kort na de verhuis van Frankinet van Brussel naar Dinant deed Frankinet
opnieuw een beroep op Paul Cauchie voor de decoratie op de voorgevel van
zijn nieuwe woonhuis in de Rue Daoust 53. Ook andere gebouwen zoals dat
op Boulevard Sasserath 33 langs de Maas in Dinant werden ontworpen door
Edouard Frankinet en voorzien van sgraffiti van Paul Cauchie. Paul
Frankinet, architect en zoon van, geciteerd door Vanderperren, schreef
in 1983 “Door dit contact ontstond tussen beiden een vriendschapsband
en een samenwerking voor jaren”. “De families Frankinet en
Cauchie gingen bij elkaar op bezoek”. Deze levenslange vriendschap
tussen beide mannen heeft er voor gezorgd dat ook acht van de dertien
gevels van de “coron van Najauge” voorzien werden van sgraffiti van de
hand van Paul Cauchie.
Het zijn decoratieve
elementen waarvoor schematische tekeningen in natte cement worden
getrokken: tekeningen die doen denken aan de “klare lijn-“ techniek van
stripverhalen. Dikwijls zijn ze eenkleurig zoals in Najauge, of gemaakt
met een beperkt aantal kleuren. Sgraffiti, die hier meestal dateren van
voor de Eerste Wereldoorlog, zijn schematische weergaven van vooral
vrouwenfiguren, fruit en bloemen maar anderzijds ook afbeeldingen die
verband houden met de beroepsbezigheden van de bouwheren of -bedrijven,
zoals in Najauge waar ze gerelateerd zijn aan de ijzerindustrie in
Vireux, net over de grens: zware hamers en tangen, raderen en kettingen,
en vuur. Op de voorgevel van het nummer 38 staat het bouwjaar 1910
vermeld en wordt de fabriek schematisch voorgesteld.
Een honderdtal meter
verder, net over de Franse grens, is er de “cité du Maroc”: een stadium
verder in de sociale woningbouw. Hier werden de woningen twee aan twee
maar vrijstaand gebouwd, met telkens een andere architectuur waardoor
dit geheel doet denken aan een tuinwijk.